“Je vader is een g-geitenneuker.”, stotterde de forse knaap, die tegenover hem stond. “En je moeder is een h-hoer!” Nadat hij dit had gezegd, keek hij trots naar het groepje jongens, dat op een paar meter afstand in de schaduw van een groepje palmbomen stond.
Ze hadden hem op staan wachten. Het zweet parelde op zijn gezicht en hij legde de bundel rietstengels op de grond, die hij bij de rivier had afgesneden. Ze waren bestemd voor het kleine groepje geiten, dat hij dagelijks verzorgde. Al lang had hij geleerd zijn eigen weg te gaan. De wilde spelletjes, die zijn leeftijdgenootjes speelden, hadden hem nooit getrokken, maar sinds hij de wereld om zich heen beter leerde kennen, bespeurde hij het afwijzen door zijn leeftijdgenootjes, die hierin door hun ouders en familieleden gesteund werden. Als hij de huizen van de allerarmsten passeerde, vlogen de keiharde keutels hem om de oren en werden honden tegen hem opgehitst. Waarom dit allemaal gebeurde, was hem nooit uitgelegd. Zijn vader en moeder zwegen. Tegen elkaar en tegen hem. 's Avonds hoorde hij de scheldpartijen bij het vuur, als hij in zijn bed lag. Meestal eindigden die met de constatering door zijn moeder, dat zijn vader een slappeling was, die niet voor zichzelf en zijn familie opkwam. “Ik wil mijn leven niet met een eeuwige pottenbakker slijten.” Zijn vader zette daar tegenover, dat ze ontevreden was en geld over de balk smeet. Dat ze ook niet kon koken en een huishouden draaiende houden, bewaarde hij meestal tot het laatste. Maar dit verklaarde niet de afkeer, die volwassenen en kinderen tegen hem uitten.
“Je b-bent het kind van een h-hoer.” De dorpskinderen begonnen te joelen en liepen langzaam dichterbij. Zijn opponent was de zoon van de bierbrouwer Achev en hij was al bijna net zo lang en dik als zijn vader. Om zijn rode en ronde gezicht werd hij ook wel “pannenkoek” genoemd. Het woord uit te spreken kon je wel een pak rammel opleveren. Pannenkoek had al zijn hele leven het dorp geterroriseerd en nu was hij aan de beurt.
Pannenkoek stonk naar zweet en zijn kleren zaten onder het stof. Net als alle kinderen liep zijn tegenstander op blote voeten.
Terwijl de zoon van de bierbrouwer met gebalde vuisten voor hem stond, werd hij zich in een flits bewust van zijn positie. “Ik ben langer dan hem.” Door zijn afgezonderde leefwijze ging hij meestal met dieren om en die letten hier niet zo op. “Ben je soms bang.”, zei zijn tegenstander en prikte met zijn smerige wijsvinger tegen zijn borst. “Ik ben niet bang voor jou.” “Dit is de eerste keer en de laatste keer, dat je me aanraakt.”, hoorde hij zichzelf zeggen. Een antwoord wachtte hij niet af. Zonder aarzelen schopte hij zijn opponent tussen zijn benen. Pannenkoek klapte bijna voor over en stond nu hulpeloos hijgend, gebukt voor hem. Hij gooide de knaap achterover en sprong er boven op. Pannenkoek begon hevig te kreunen. Hij keek naar het vertrokken gezicht en zag het kwijl van opwinding op het gezicht van zijn tegenstander. Dit deed zijn woede alleen nog maar toenemen. Hij pakte hem bij zijn vlassige haren en sloeg Pannenkoek met zijn achterhoofd op de grond. “Dit is voor mijn moeder, die je een hoer hebt genoemd.” Opnieuw sloeg hij zo hard hij kon. Het zand werd donker van het zeet en het bloed.
Hoevaak hij zijn hulpeloze slachtoffer nog op de rotsen had gebeukt, wist hij niet meer. Op een gegeven moment hadden sterke armen hem beetgegrepen en weggesleurd. Pannenkoek bleef bloedend liggen en volwassenen uit het dorp renden op hem af.
Toen mijn vader 's avonds thuiskwam, was hij woedend. Met zijn riem ranselde hij hem af. En dat was nog maar het begin van de straf. Hij had zijn vader's positie, die toch al niet zo sterk was in deze kleine boerengemeenschap, nog verder ondergraven. De raad van oudsten had hem een stevige boete opgelegd, die hem al zijn gespaarde geld zou kosten. “En jij kunt nooit meer veilig over straat. Achev heeft ook volwassen zoons.”
Toen hij in bed lag, ging de ruzie nog enige tijd door. Uiteindelijk hoorde hij zijn moeder, emotioneel en dwingend spreken. Hij kon de woorden niet verstaan, maar hij wist dat het over hem zou gaan.
Dat was ook zo. Die volgende ochtend was zijn vader al naar de werkplaats verdwenen. Zijn twee, jongere, broers werden, bij een familielid ondergebracht, en hem werd, zonder veel woorden, duidelijk gemaakt, dat hij zijn moeder moest, volgen. Die werd pas spraakzamer, toen we het dorp ver achter ons hadden gelaten. Maar ze weigerde om te zeggen, waar we naar toe gingen. We daalden af uit de heuvels en liepen uren door grote velden gierst en tarwe en de ontelbare irrigatie-kanalen. De kleine dorpen, waar ze doorheen liepen en soms water kochten, waren druk en rumoerig, vergeleken met zijn geboortedorp. De mensen waren luidruchtiger en regelmatig werden ze ingehaald door ruiters en karren vol graan en vruchten.
De stroom reizigers werd allengs groter en ze bereikten een brede weg, die vroeger onderdeel had uitgemaakt van de keizerlijke postroute. De keizer en zijn rijk waren allang tot stof vergaan, maar van zijn imposante wegennet werd nog dankbaar gebruik gemaakt. Vooral de elkaar afwisselende legermachten wisten ze optimaal te benutten. Zo ook de laatste veroveraar, die van ver overzee stamde en al sinds mensenheugenis, de dienst op zijn geboortegrond uitmaakte. De eerste nacht sliepen ze in een herberg, samen met een grote groep anderen. Hij had allang begrepen, dat ze naar een stad gingen. Een grote stad, die in het verleden een heroïsche rol in de regio had gespeeld, maar nu de hoofdstad van de bezetters was geworden.
Het waren dan ook soldaten van de dictator, die aan de poort van de hoofdstad, de binnenkomende reizigers kritisch bekeken en taxeerden. Enkele werden hardhandig ondervraagd, gefouilleerd en in een aantal gevallen meegenomen. Iedereen was angstvallig stil en probeerde schuifelend de stad binnen te komen.
Hij had al van verre de vestingwallen gezien; hoog en imponerend op het eerste gezicht. Later zag hij het verval en de bressen die in de wallen waren geslagen en niet werden hersteld. Hoog boven de stad, torende een bebouwde acropolis. De gebouwen en de tempels schitterden in de zon. Maar ook hier zou hij, later, het verval en de achteruitgang zien.
Ze konden ongehinderd doorlopen en traden in een voor hem volstrekt onbekende wereld. Nauwe stegen, schreeuwende kooplieden, rondlopend vee en met ossen bespannen karren, trokken in een bizarre mix aan hem voorbij. Zijn moeder had bij een herberg een gids gehuurd. Deze oude, kromme man, gehuld in een grauwe mantel, die hij steeds dicht tegen zich aan hield, slofte door de straten en voerde hen steeds verder omhoog. Lange trappen leidden langs woonwijken, waar kleine kinderen speelden en vrouwen het eten voorbereidden.
Het was al bijna avond en de flambouwen werden aangestoken, toen ze bij een groot stenen gebouw stilhielden. Mijn moeder gaf de man een muntstukje en richtte zich toen tot mij. “Ik ga eerst naar binnen. Jij moet hier wachten. Roer je niet van de plek.” Ze keek me nog een keer onderzoekend aan en trok toen aan een koperen schellekoord. Ergens ver weg in het gebouw, klonk een klok. Na enige tijd werd een kleine deur geopend. Mijn moeder haastte zich er naar toe. Na een paar gefluisterde woorden verdween ze naar binnen.
Het werd koud en hij stond te kleumen in zijn dunne kleding. Hierboven was het veel rustiger. Het gebouw stond in een zijstraat, die op dit tijdstip, bijna niet werd gebruikt. Iets verder weg stroomde de mensenmassa in het licht van toortsen verder.
Eindelijk ging de deur weer open en mijn moeder kwam haastig naar buiten. Ze pakte hem stevig bij de arm en duwde hem naar de deuropening. Ze keek me nog een keer aan. Haar ogen waren rood van het stof van hun reis. Zonder hem aan te raken, nam ze haastig afscheid. “Je blijft voorlopig hier.”, waren de laatste woorden. Ik struikelde naar binnen. De deur werd onmiddellijk weer gesloten.
|
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage